ejaan = spelling
ekor = stuk
elok = fraai
elung = boog
emas = goud
emat = maat
embara = zwerven
ember = emmer
|
embun = dauw
embung = tegenzin
empat = vier
empedu = gal
enak = lekker
enam = zes
endapan = neerslag
|
enggan = afkeer, afkerig
engkau = jij
entah = wie weet
es = ijs
es krim = ijscream
esah = wettig
etalase = etalage
|
fajar = dageraad
fajar menyingsing = aanbreken(de dag)
falsafah = filosofie
|
fasal = hoofdstuk, artikel
fitnah = laster
flu = griep
|
formulir = formulier
foto = foto
fungsi = beroep
|
gabung = bundel
gabus = kurk
gading = ivoor
gadis = meisje
gado-gado = groenteschotel
gagah = fors
gagal = mislukt
gagalkan = verijdelen
gagang = steel, handvat
gagang telefoon = hoorn v. telefoon
gagasan = idee
gaib = mysterieus
gajah = olifant
gaji = salaris
galak = woest
galak = agressie
galanggang = arena
gambar = tekening
gambaran = illustratie
gambir komik = cartoon
gampang = gemakkelijk
gandengan = aanhanger
ganggu = storen
gangguan = stoornis, storing
gangguk = storen
ganja = marihuana
ganjil = abnormaal
gantung = hangend
gara-gara = vanwege
garam = zout
garang = grimmig
garis = streep
garpu = vork
gas tanah = aardgas
gatal = jeuk
gaun = jurk
gawat = precair, acuut
|
gaya = stijl
gaya tarik = aantrekkingskracht
gedek = vlechtwerk
gedong = gebouw
gegas = haastig
gejala = symptoom
gelang = armband
gelap = donker, duister, illegaal
gelas = glas
gelisah = angst
gelombang = golven
gembala = cowboy
gembira = blij
gembok = slot
gembur = rul
gemetar = sidderen
gempa bumi = aardbeving, aardschok
gemuk = dik
gendang = trommel
gengsi = prestige, aanzien(status)
genit = koket
genta = bel
genteng = dakpan
genting = spoed
gerah = benauwd
geraja = kerk
gerak = beweging
gerak-gerik = gebaren
geram = boos
geretan = aansteker
gergaji = zaag
gergasi = reus
gerimis = motregen
gerombolan = bende
gersang = dor
gesit = kwiek
|
getar = trillen
gigi = tand
gigih = verbeten
gigitan = beet
gila = gek
gila-gilaan = belachelijk
giliran = beurt
gini = aldus
ginjal = nier
girang = blij
giring-giring = belletje
giwang = oorbel
goblok = stommeling
godok = gekookt
golong = groep
golong = klasse
goncang = schudden
gopoh = haast
gosong = aanbranden
gowa = grot
goyang = wankel
guam = geschil
gudang = schuur, bergplaats
gugup = nerveus
gugur = sneuvelen
gula = suiker
guling = rolkussen
gulungan = rol
guna = nut
gunakan = gebruiken
gundar = borstel
gundul = kaal
gunjing = geroddel
gunting = schaar
gunung = berg
guru = leraar
guruh = donder
gusar = woede
|