Bahasa Indonesia - Nederlandse Taal
M
woordenboek, vertalen, betekenis, kamus, nederlands, belanda, indonesisch, maleis, bahassa, getallen, bilangan, dagen, hari, uitspraak, pemberitahuan
Bali musikanten
A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Y Z
(m)inggu = zondag(week)
ma'af = pardon
maaf = neem me niet kwalijk, pardon
mabok = dronken
macam = wijze
macam-macam = diverse
macan = tijger, panter
macet = file
madu = honing
magang = stagiaire, volontair
magrip = schemering
maha = hoogste
mahakuasa = almachtig
mahal = duur
mahluk = schepsel
main = spelen
main bola = ballen(spelen)
majalah = tijdschrift
majikan = werkgever
maka = dan(als dat zo is dan), daarom
makan = eten
makan malam = avondeten
makanan = voedsel
makar = aanslag(misdrijf)
makhluk = schepsel
makin = des te
maklum = bekend
makmur = welvarend
makna = betekenis
maksud = bedoeling
malahan = zelfs
malam = nacht, avond
malang = ongelukkig
malapetaka = catastrofe
malas = lui
malu = verlegen, bedeesd, beschaamd
mampir = langskomen
mampu = machtig
mana = welke
mana boleh = onmogelijk
mandi = baden
mandiri = autonoom
mandul = steriel
mandur = opzichter
mangambil bagian = deelnemen
mangamputasi = amputeren
mangga = manggo
mangkuk = kopje
mani = sperma
manik = kralen
manis = zoet
manja = verwend
mantap = standvastig
mantri = beambte
manusia = mens
mapan = gevestigd
marah = boos
marak = glans
mari! = kom!
markusip = fluisteren
martabat = waardigheid
martil = hamer
masa = periode
masa berlaku = geldigheidsduur
masak = koken
masalah = probleem, kwestie
masam = zuur
masih = nog
masing-masing = ieder, respectievelijk
masuk = toegang, invoer, binnenkomen
masuk agama = bekeren
masuk akal = aannemelijk
masuk angin = kou vatten
masukkan = instoppen
masyarakat = samenleving
mata = oog
mata air = bron
mata hari = zon
mata-mata = spion
matahari = zon
matang = gaar
matang = rijp
mati = doodgaan
mau = willen
maupun = ofschoon
mebasahi = bevochtigen
medok = klef
megah = roem
meja = tafel
mejemukan = saai
mel = aanmelden(zich)
melabrak(labrak) = afranselen
melafalkan = uitspreken
melahirkan = baren
melaju = vooruitgaan
melaksanakan = realiseren
melakukan = verrichten, plegen
melalui = via, overheen, passeren
melamar = solliciteren
melambai = wuiven
melambangkan = symboliseren
melamun = mijmeren
melangkah = stappen
melapor = melden
melaporkan = aangeven, melden
melaporkan(lapor) = aangifte doen
melarang = verbieden
melatakkan jabatan = aftreden
melati = jasmijn
melawan = weerstaan
melawan(lawan) = ageren
melayani = bedienen
melebur = oplossen
meledak = ontploffen
melekatkan = investeren
melemparkan = gooien
melengkapi = aanvullen
melenguh = hijgen
meletakkan = neerleggen
meletihkan(letih) = afmatten
melihat = zien
melihat-lihat = rondkijken
melihati = bekijken
melindungi = beschermen
melipat = vouwen
melompat = springen
melompati = bespringen
meloncati = bespringen
melonjak = steigeren
meluap = overstromen
meludah = spugen
melukis = schilderen
meluluk = verkennen
melulum = zuigen
melulut = wrijven
melunasi = voldoen, afbetalen
memabukkan(mabuk) = bedwelmen
memadai = adequaat
memagari = omheinen
memahat(pahat) = beitelen
memajang = versieren
memakai = gebruiken
memakai = aandoen(kleren)
memakai(pakai) = aanhebben
memaksa = dwingen
memaksa(paksa) = aandringen(pressie)
memamerkan = demonstreren(laten zien)
memampatkan = samendrukken
memampukan = mogelijkmaken
memanasi = verhitten
memandang = aankijken
memandang(pandang) = aanschouwen
memang = inderdaad, allicht
memanggang = roosteren
memanggil = gillen
memanja = verwennen
memarang = houwen
memarut = raspen
memasak = koken
memasang = vastmaken, aanleggen(iets)
memasang = aanmaken
memasok = leveren
memasuki = binnengaan
memasukkan = aantrekken(het zich aantrekken)
mematikan(mati) = afmaken(doden)
membabat = maaien
membaca = lezen
membagi = (ver)delen
membajak = kapen
membakar = verbranden, bakken
membalas = reageren
membalut = omwikkelen, verbinden
membandut = vastbinden
membangun = bouwen, opstaan
membantah = betwisten
membantai(bantai) = afslachten
membantu = helpen
membasuh = wassen
membatalkan = afzeggen, verijdelen
membatalkan = afgelasten
membatalkan(batal) = annuleren
membatasi = beperken
membatasi = begrenzen
membatik = batikken
membawa = meenemen
membayar = betalen
membayar(bayar) = afrekenen
membayar di muka = aanbetalen
membedakan = onderscheiden
membel = bellen
membelah = splitsen
membelenggu = boeien
membeli = kopen, aanschaffen
membentuk = instellen
memberi = geven
memberi salam = begroeten
memberitakan = berichten
memberus = borstelen
membesarkan hati = aanmoedigen
membetot = uittrekken
membiarkan = toelaten
membias(bias) = afdrijven
membiasakan = aanwennen
membiasakan diri = aanpassen
membiayai = bekostigen
membicarakan = overleggen
membikin = vervaardigen
membilang = (ver)tellen
membolos = spijbelen
membonceng = liften
membongkar = afbreken
memborongkan pekerjaan = aanbesteden
membosankan = vervelen
membual = pochen
membuang = afdanken
membuat = maken
membuat = stemmen
membubuh = plaatsen
membujuk = vleien, bepraten
membuka = openen, aanbreken(v.b. een pak suiker)
membuktikan = bewijzen
membulatkan(bulat) = afronden
membungkus = inpakken
membunuh = doden
membusuk = bederven
membutikan = aantonen
membutuhkan = nodighebben, behoeven
memecahkan = verbreken
memecat = ontslaan
memecut = opzwepen
memegang = vasthouden
memegang = grijpen
memelihara = verzorgen
memeluk = omarmen
memeluk = belijden
memeluk agama = belijden(godsdienst)
memendam = begraven
memenggal(penggal) = afhakken
memenuhi = vullen
memepat(pepat) = afknippen
memeras = uitbuiten
memeras = (af)persen
memerintah = regeren
memerlukan = nodig hebben
memesan = bestellen
memetik = plukken
memfitnah = belasteren
memijit = masseren
memikir = denken
memikirkan = bedenken
memikul = dragen
memilih = kiezen
memiliki = bezitten
memimpin = leiden
memindah = overgaan
meminjam = lenen
meminta = verzoeken, aanvragen
memisahkan = afscheiden, afzonderen
memnurun(turun) = afdalen
memori = herinnering
memotong = snijden
memotong(potong) = afhakken, afsnijden
memotret = fotograferen
mempelajari = bestuderen
mempelajarkan = onderwijzen
mempengaruhi(pengaruh) = beļnvloeden
memperbaiki = verbeteren
memperbarui = vernieuwen
memperbesar = vergroten
mempercayai = vertrouwen
memperdalam = verdiepen
memperdalam(dalam) = verdiepen
memperdengarkan = laten horen
memperdulikan = bekommeren(zich)
mempererat = verstevigen
memperhatikan = letten op
memperkaya = verrijken
memperkosa(perkosa) = aanraden
memperkosa(perkosa) = aanranden
memperkuat = versterken
memperlambat = afremmen
memperlihatkan = tonen
memperlihatkan = tonen, demonstreren
memperluas = verruimen
memperoleh = verkrijgen, behalen
mempersakiti = pijnigen
mempersilakan(sila) = verzoeken
mempertahankan = handhaven, behouden
mempertengkarkan = ruziemaken
mempertimbangkan = beoordelen, afwegen
mempertunjukkan = opvoeren, demonstreren

mempunya = hebben
mempunyai = bezitten
memuaskan = bevredigen
memuat = inladen
memuati = beladen
memuja = aanbidden
memukul = slaan
memukuli(pukul) = afranselen
memulai = beginnen
memupuki = bemesten
memutar = omdraaien
memutar erat = aandraaien
memutusi = beslissen
menabrak = botsen
menabrak(tabrak) = aanrijden
menabung = sparen
menaburkan = strooien
menahan = tegenhouden, uithouden
menahan(tahan) = aanhouden(doen stoppen)
menahan(tahan) = bedwingen
menaksir = taxeren
menakutkan = angstwekkend
menakutkan(takut) = afschrikken
menamani = beplanten
menambah = vermeerderen
menambang = delven
menampung = bevatten
menandai = merken
menandatangani = ondertekenen
menang = winnen
menanggalkan = afleggen(kleren)
menanggapi = reageren
menanggulangi = afweren
menanggung = garanderen
menangis = huilen
menangkap = vangen
menangkap(tangkap) = arresteren
menangkis = afweren
menanti = wachten
menantikan = verwachten, afwachten
menantu = schoondochter(-zoon)
menanyakan = vragen naar
menara = toren
menarah = schaven
menari = dansen(traditioneel)
menarik = interessant
menarik = (aan)trekken(elijke), opvallen
menaruh = leggen, neerzetten
menasihata = adviseren(iemand)
menasihatkan = adviseren(iets)
menatap = aankijken
menawar = afdingen
menawarkan = aanbieden
menbantik(bantik) = afsnauwen
mencahayai = belichten
mencair = smelten
mencampur = vermengen
mencangkul = schoffelen
mencapai = bereiken
mencari = zoeken
mencatat = noteren
mencatat(catat) = aantekenen
mencegah = voorkomen
mencegah = afraden
mencek = checken
mencemooh = spotten
menceret = diarree
mencicipi = proeven
mencintai = liefhebben, beminnen
mencium = zoenen
mencoba = proberen
mencubit = knijpen
mencuci = wassen
mencukur = scheren
menculik = ontvoeren
mencuri = stelen
mencurigai = wantrouwen
mendaftar = registreren
mendaftar(daftar) = aanmelden(zich)
mendaki = beklimmen
mendaki gunung = berg-beklimmen(_opwaarts)
mendambakan = begeren
mendapat = kunnen, krijgen
mendarat = landen
mendasarkan(dasar) = baseren
mendebur = klotsen
mendekati = benaderen
mendenda = beboeten, bekeuren
mendengar = horen
mendengarkan = (af)luisteren
menderai = klateren
menderu = dreunen
mendesah = ruizen
mendesak = dringen(d)
mendesir = ruizen
mendidih = koken
mendidik = opleiden, opvoeden
mendirikan = oprichten
mendorong = duwen
mendorong(dorong) = aansporen
menduduki = bezetten
menduga = vermoeden
mendung = bewolkt
menegur = toespreken, berispen
menegur(tegur) = aanspreken
menekan = drukken
menelan = slikken
menelap = verwonden
meneliti = onderzoeken
menemani = vergezellen
menembak = schieten
menembaki = beschieten
menembakkan(tembak) = afschieten
menempatkan = plaatsen
menempeli = beplakken
menempuh = afleggen(afstand)
menemukan = vinden, constateren
menemukan = ontdekken
menendang = schoppen
menengah = middelbaar
menentang(tentang) = ageren
menentukan = vaststellen
menepuk = slaan
menerangi = verlichten
menerapkan = toepassen
menerbitkan = publiceren
menerima = ontvangen, aannemen
menerima = accepteren, aanvaarden
menerjemahkan = vertalen
menerjun = springen
menerka = raden
menerobos = doorbreken
meneruskan(terus) = vervolgen
menerut abjad = alfabetisch
menetapkan = bepalen
mengadakan = scheppen, organiseren
mengadang = tegenhouden
mengadili = berechten
mengadopsi = adopteren
mengaduk = mengen
mengagak = vermoeden
mengagetkan(kaget) = afschrikken
mengagulkan = pronken
mengagumi(kagum) = bewonderen
mengajar = onderwijzen
mengakali = beetnemen
mengaku = bekennen
mengakui = erkennen
mengalah = toegeven
mengalamai = beleven
mengalamatkan(alamat) = adresseren
mengalir = stromen
mengambat = belemmeren
mengambil = nemen
mengamuk = amok maken
mengancam = (be)dreigen
menganga = wijd open
menganggap = beschouwen
mengangguk = knikken
mengangkat = optillen
mengangkat = benoemen
mengangkat(angkat) = afruimen
menganjurkan = aanbevelen
mengantar = wegbrengen, meebrengen
mengantuk = slaap
menganugerahi = bekronen
menganut(anut) = aanhangen
mengapa = waarom
mengapak = hakken
mengaparkan = verspreiden
mengapkir(apkir) = afkeuren
mengapokkan = mores leren
mengarahkan = richten
mengebel = aanbellen
mengebut(kebut) = afstoffen
mengecewakan = teleurstellen
mengeja = spellen
mengejar = achtervolgen
mengejek = (be)spotten
mengelu-elukan = verwelkomen
mengeluarkan = uitsluiten
mengelus = aanhalen, aaien
mengembangkan = ontvouwen
mengemis = bedelen
mengenai = raken
mengenai tentang = aangaande
mengenakan = aantrekken
mengenal = herkennen
mengenang = gedenken
mengendalikan(kendali) = beheersen(controle)
mengendarai = rijden
mengendur = verslappen
mengenyah = wegjagen
mengerikan(ngeri) = afschuwelijk
mengeringkan(kering) = afdrogen
mengerjakan = bedrijven
mengerti = begrijpen
mengeruk(keruk) = baggeren
mengetuk = kloppen
menggalakanan = aanmoedigen
menggali = graven
menggambar = tekenen
mengganggu = lastigvallen
mengganggy = plagen
mengganti = vervangen
menggantungkan = ophangen
menggasak = schoppen
menggebuki = afranselen
menggedor = kloppen
menggelikan = grappig
menggembirakan = verrassen
menggentas(gentas) = afplukken
menggerakkan(gerak) = aandrijven
menggeserkan = schuiven
menggigil = trillen
menggigit = bijten
menggilas = pletten
menggiurkan(giur) = bekoren
menggoreng = braden, bakken
menggorok = slachten
menggosok = poetsen
menggugat = beschuldigen
menggunakan = benutten
menghajar(hajar) = aftuigen
menghaluskan = verfijnen
menghamba = dienen
mengharap = hopen
menghardik = afbekken
menghasilkan = leveren
menghasut = benijden
menghemat = besparen
menghempas = neersmijten
mengherankan = verbazen
menghhormati(hormat) = achten
menghiasi = versieren
menghilang = verdwijnen
menghirup = opzuigen
menghirup udara = luchtje scheppen
menghitung = (be)rekenen
menghormati = achten
menghormati = eren
menghubungkan = associėren
menghuni = bewonen
mengibas = kwispelen
mengidap = sukkelen
mengikat = binden
mengiklankan(iklan) = adverteren
mengikuti = vergezellen
menginap = logeren
menginjak = vertrappen
mengintai = bespioneren
mengintip = bespieden
mengira = vermoeden, geloven
mengirim = (ver)zenden
mengiring = begeleiden
mengiris = snijden(in stukken)
mengisap = zuigen
mengisi = invullen
mengobati = genezen
mengobrol = kletsen
mengobrol(obrol) = babbelen
mengolah = verwerken
mengoleskan = insmeren
mengontrol = kontroleren
mengoper = overnemen
mengotori = bevuilen
mengritik(kritik) = bekritiseren
menguap = gapen
menguasi(kuasa) = beheersen(macht)
mengubit = aanstoten
menguji = toetsen
mengukur = meten
mengulangi = herhalen
menguliti = kaften
mengumumkan = aankondigen
mengumumkan = afkondigen
mengunci = op slot doen
mengunci(kunci) = afsluiten
mengundang = uitnodigen
mengundur = terugtrekken
mengundurkan diri = aftreden
mengunjung = bezoeken
menguntungkan(untung) = begunstigen
mengupak = openbreken
mengurangi = verminderen
mengurangi(kuran) = aftrekken
mengurus = beheren, vermageren
menguruskan badan = afslanken
mengurut = masseren
mengusahakan = bewerken
mengusahakan diri = beoefenen
mengusap = aaien
mengusir = wegjagen
mengutip = aanhalen(citeren)
mengutuk = vervloeken
mengutus = afvaardigen
meniadakan(tiada) = afschaffen
meniduri = beslapen
menikah = trouwen
menikah(nikah) = trouwen
menikam = steken
menikmati = genieten
menilang = beboeten
menilbulkan = veroorzaken
menindak = aanpakken(iemand)
meninggal = sterven
meninggalkan = verlaten
meninggalkan(tinggal) = achterlaten
menit = minuut
meniup = blazen
menjabat = aanvatten, grijpen
menjadi = worden, doorgaan
menjadikan = scheppen, maken tot
menjahit = naaien
menjajah = overheersen
menjamu = tracteren
menjangkiti = besmetten
menjauhi = vermijden
menjawab = (be)antwoorden
menjelang = kort voor
menjelaskan = uitleggen
menjemput = ophalen
menjemukan = tegenstaan
menjerit = krijsen
menjijikkan = afstotelijk
menjilat = likken
menjual = verkopen
menodong = bedreigen
menolak = afweren, afwijzen
menolak(tolak) = afslaan
menoleh = omkijken
menolok = vergelijken
menolong = bijstaan, helpen
menonjol = domineren, dominant
menonton = bekijken
mensinyalir = signaleren
mentaati = houden aan
mentah = rauw
mentega = boter
mentereng = deftig
menuai = oogsten
menuangkan = schenken
menucapkan = uitspreken
menuju = beogen
menukar = wisselen
menukas = beschuldigen
menular = heersen, besmettelijk
menulari(tular) = aansteken(ziekte)
menulis = schrijven
menumbuh = groeien
menumpah = uitstorten
menumpang = meerijden
menumpuk = ophopen(zich)
menunda = uitstellen
menunduk = buigen
menunggu = wachten
menunjuk = (aan)wijzen
menunjukkan = vertonen
menunjukkan(tunjuk) = aanduiden
menuntun = begeleiden
menuntut = eisen
menunukan = verbranden
menuri = afkijken
menurun = dalen
menurunkan(turun) = afleiden
menurus = regelen
menurut = meegaan, volgen(s), luisteren
menutup = sluiten
menutup(tutup) = afsluiten, afdekken
menutut = eisen
menxerox = fotocopiėren
menyadap = aftappen
menyadari = beseffen
menyakatkan = hinderen
menyalakan(nyala) = aansteken(vuur)
menyamakan = gelijkstellen
menyambung = aansluiten
menyangkan = menen
menyanyi = zingen
menyapu = vegen
menyarangkan = inschieten
menyebabkan = teweegbrengen
menyebar = verspreiden
menyebut = vermelden, noemen
menyebut = aanroepen
menyediakan = gereedmaken
menyekesaikan = afmaken
menyelam = duiken
menyelamatkan = redden
menyelesaikan = afwerken
menyembah = aanbidden
menyenggol = aanraken
menyentuh(sentuh) = aanraken
menyerahkan = afleveren
menyerahkan(serah) = afdragen, afstaan
menyerap = absorberen
menyerbu = aanvallen
menyetel(setel) = afstellen
menyeter = besturen
menyeterika = strijken
menyetimbang = balanceren
menyetor = storten
menyewa = huren
menyilang(silang) = aankruisen
menyimpan = bewaren
menyimpang = afwijken
menyingkat = inkorten
menyingkatkan(singkat) = afkorten
menyingkir = uitwijken
menyingkirkan = verwijderen
menyisiki = schrappen
menyisir = kammen
menyogok = omkopen
menyunat = besnijden
menyuruh = opdragen
menyusul = volgen, achterhalen
menyusun = organiseren
menyusun(susun) = opstapelen, ordenen
merabut = lostrekken
merah = rood
merah muda = rose
merakit = assembleren
meralat = corrigeren, herstellen
merampas = roven
merangkap = pakken
merasa = voelen
merasai = aanvoelen
merawat = verplegen
merayakan = vieren
mercon = vuurwerk
merdeka = vrijheid
merdu = melodieus
mereka = zij, hun
merekam = vastleggen
merendam = weken
merentak = stampvoeten
merenung = peinzen
meresap = doordringen
merica = peper
merombak = afbreken
merosot = afglijden
merpati = duif
merupakan = vormen
merusak = vernielen
mesin tempel = aanhangmotor
meskipun = (al)hoewel
mesra = intiem
mesti = dringend mestinya = (te)behoren
mesum = onzedelijk
meter pencahayaan = belichtingsmeter
mewah = luxe
mewajibkan = verplichten
mewangi = geuren
meyakinkan = overtuigen
milik = bezit, eigendom
mimbar = podium
mimpi = droom
minat = aandacht
minggat = ontsnappen
minggu = week
minta = verzoeken
minum = drinken
minuman = drank
minyak = olie
minyak tanah = aardolie
miring = scheef, hellend
misal = bijvoorbeeld
miskin = arm(bezit)
mobil = auto
mobil-barang = vrachtauto
modal = kapitaal
mogok = staken, weigeren
mohon = smeken
molek = charmant
montir = monteur
monyet = aap
morong = somber
motor-tempel = buitenboordmotor
mu(-mu) = jouw
mual = misselijk
muara = monding
muat = bevatten
muda = jong
mudah = gemakkelijk
mudah-mudahan = hopelijk
mujur = rechtuit
muktamar = kongres
mula = aanvankelijk
mula-mula = eerst, aanvankelijk
mulai = beginnen, aanvangen
mulia = prachtig
mulus = gaaf
mulut = bek, mond
mulya = edel
muncul = opdagen
mundur = achteruit
mungkin = mogelijk
muntah = braken
murah = goedkoop
murid = leerling
murni = zuiver
museum = museum
musim = seizoen
musim dinging = winter
musim gugur = herfst
musim kemarau = droge tijd
musim panas = zomer
musim seni = lente
muskil = serieus
musuh = vijand
mutu = parel