nabi = profeet
nada = toon
nadi = pols
nadir = zeldzaam
nafas = adem
nafsi = boos
nah = zie!, kijk!
naik = per
naik bus = met de bus gaan
naik haji = bedevaart
naik mobil = autorijden
naik pesawat = vliegen
naim = aangenaam
nakal = stout, baldadig
nalam = gedicht
nalar = verstand
naluri = instinct
nama = naam
nama busuk = berucht
nama keluarga = achternaam
nampak = zichtbaar
namun = niettemin
nanti = straks
|
napas = adem
nasabah = klant
nasi = rijst(gekookte)
nasi goreng = gebakken rijst(nassi)
nasib = lot
nasihat = advies
nasional = nationaal
natal = kerstmis
naung = bescherming
negara = staat
negeri = land
nekad = hardnekkig
nekat = koppig
nelayan = visser
nenas = ananas
nenek = oma
neraka = hel
ngarai = afgrond
ngawur = onzin
nggak = niet, nee
|
nginap(menginap) = overnachten
ngomong(omong) = spreken
ngomong-ngomong = à propos
niat = bedoeling
nikah = huwen, huwelijk
nikmat = aangenaam
nilai = cijfer
nina bobok = slaapliedje
ningrat = adel(lijk)
niscaya = ongetwijfeld
nista = schande
nol = nul
nomor = nummer
nomor paspor = paspoortnummer
nomor rekening = rekeningnummer
nusa = eiland
nusantara = archipel
nya(-nya) = zijn
nyai = minnares
nyaring = luid
nyata = duidelijk
nyenyak = vast(v. slapen)
|
oase = oase
obar = ontvlammen
obat = medicijn
obat atau alat anti-hamil = anticonceptieniddel
obat guna = tovermiddel
obeng = schroevendraaier
objek = object
objektif = onpartijdig
oblak = wijd
oblasi = offerande
obo = hobo
obor = fakkel
obrak = vernielen
obral = uitverkoop
obral terbatas = aanbieding
obrol = kletsen
obsesi = obsessie
odalan = jaarlijks tempelfeest
odol = tandpasta
odometer = afstandsmeter
odoran = reukstof
ogak = clown
ogok = langzaam
oja = aansporen
ojok = meteen
oke = afgesproken
oker = oker
oknum = persoon
oksigen = zuurstof
|
olah = gedrag
olahraga = sport
olak = draaiing
olang = schommelen
oleh = door, vanwege
oleh-oleh = souveniers
olek = sussen
oles = ingesmeerd
oli = olie
olong = rups
om = oom
oma = oma
ombak = golf
ombang = deinen
ombyok = tros
omel = mopperen
omong = taal, spreken
omong kosong = onzin
omong-omong = kletsen
ompol = bedwateren
ompong = tandeloos
ompu = heer(Batakse titel)
onani = mastrubatie
onar = opschudding
oncat = vertrekken
oncek = pellen
oncom = gegiste sojabonen
oncor = fakkel
onderdil = onderdeel
onderneming = onderneming
onderok = onderrok
|
ondok = verbergen
ondos = gestampte kleefrijst met klapa
onggok = stapel
ongkos = kosten
ons = ons(100 gram)
onslah = ontslag
opor = vleesgerecht(gebraden in santen)
orang = mens persoon
orang Belanda = nederlander
orang asing = buitenlander
orang buangan = banneling, balling
orang gunung = bergbewoner
orang putih = blanke
orang tua = ouders
orbit = baan(om de aarde)
orok = snurken
otak = hersens
oto = auto
otobis = autobus
otomat = automaat
otomatis = automatisch
otomatisasi = automatiseren
otonomi = autonomie, autonoom
otorita = autoriteit
otot = spier
|